Koninkrijk van God Koninkrijk van God

Koninkrijk van God  of Koninkrijk der hemelen
De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’ (Mc 1: 15). Dat is in het kort de boodschap van Jezus volgens de eerste drie evangelisten. Keer op keer spreekt hij daarover in gelijkenissen en zijn wonderen zijn er een teken van. Het koninkrijk Gods is hét grote thema in het optreden van Jezus.
Bij de evangelist Mattheüs heet het trouwens meestal ‘Koninkrijk van de hemel’. Hij koos voor deze uitdrukking om het woordje ‘God’ zoveel mogelijk te vermijden en zo het derde van de tien geboden (de naam niet ijdel gebruiken) niet te overtreden. Met het ‘Koninkrijk van de hemel’ is dus niet het hiernamaals bedoeld, maar het koninkrijk-van hem-die-in-de-hemel-is oftewel het Koninkrijk van God.
In het vierde evangelie heeft Jezus het vooral over ‘het eeuwige leven’ en slechts een enkele keer over het Koninkrijk.

Koninkrijk
Het Griekse woord basileia kan zowel koninkrijk (geografisch: het gebied, het land) als koningschap (juridisch: heerschappij uitoefenen) betekenen.
In de ideale situatie vallen die twee samen: de koning heerst als een goede koning in zijn koninkrijk en wat hij wil, dat doen zijn onderdanen. De praktijk is altijd minder mooi. De koning doet niet altijd wat hij moet doen (eerlijk recht spreken, de weerlozen beschermen, de vijanden verslaan). Zijn volk zal lang niet altijd zijn wetten opvolgen.
Het kan ook voorkomen dat een koning moet vluchten voor een andere machthebber. Het land is dan nog wel koninkrijk van de oorspronkelijke koning, maar een andere heeft het er voor het zeggen: Koningin Wilhelmina was in rechte nog steeds koningin over het koninkrijk der Nederlanden, maar in feite had Hitler er de macht. Zo is het ook met God die koning is: zijn koningschap wordt niet erkend: andere machten laten zich gelden. Toch is de aarde zijn koninkrijk en ooit zal het weer bij elkaar komen: hij de enige wereldwijd. Dat is waar Jezus zijn leerlingen om leert bidden: ‘uw koninkrijk kome, uw wil geschiede’.

Koning
In Israel is de figuur van koning omstreden. Het heeft toch God als koning? Als het volk om een koning vraagt, waarschuwt de profeet Samuël dan ook voor de gevolgen (belastingen, leger) maar het volk slaat zijn raad in de wind (1 Sam 8). Saul wordt de eerste koning.
In de loop van de geschiedenis staan er regelmatig profeten op die kritiek hebben op de koning: ze houden zich niet aan Gods geboden, ze komen niet op voor de armen en zwakkeren in het land, ze dienen andere goden.
Na de koningen Saul, David en Salomo zijn er vanaf 930 vC twee koningshuizen. Eén over de noordelijke 10 stammen (samen Israël genoemd) en één over de twee stammen in het zuiden (samen Juda genoemd). Beide koninkrijken gaan ten onder. Het noordelijke in 732 vC als de Assyriërs de macht overnemen in het Midden Oosten. In 586 vC verliest ook Juda zijn zelfstandigheid aan de Babyloniërs.
Daarna krijgen de Perzen en Meden het er voor het zeggen, vervolgens Alexander de Grote en zijn opvolgers: de Seleucidische koningen. Na een opstand olv de Makkabeeën (167 vC) is het volk enige tijd redelijk zelfstandig onder de Hasmonese vorsten (afstammelingen van de Makkabeeën). In 63 vC nemen de Romeinen het land in. Zij regeren het land door vazalkoning Herodes de Grote (koning van 37 – 4vC), daarna door bestuurders als Pontius Pilatus (prefect van 26-36 nC). Zij handhaven met harde hand de openbare orde en met zware belastingen mergelen zij de bevolking uit.

Verlangen
Ttv de Hasmonese vorsten neemt de kritiek op de koningen toe. Zij gaan teveel mee met de moderne, hellenistische levensstijl. Een ander bezwaar is dat zij en koning en hogepriester zijn, terwijl ze niet van koninklijke of priesterlijke bloede zijn. Als de Romeinen het land bezetten, groeit de onvrede nog meer. Men snakt naar vrijheid.

  • Sommigen – de zeloten/ijveraars – menen dat daar opstand en geweld voor nodig is, zoals eerder de Makkabeeën de vrijheid op de Seleucidische koningen bevochten.
  • De Sadduceeën – de priesterlijke elite – wijzen dat beslist af: elke opstand tegen de machtige Romeinen is kansloos en zet het voortbestaan van het Joodse volk, Jeruzalem en de tempel op het spel.
  • De Essenen bij Qumran hopen op twee Messiassen: een priesterlijke die de tempeldienst herstelt en een koninklijk/militaire die met de vijanden afrekent.
  • In Farizeese kringen leven uiteenlopende verwachtingen: er is de hoop op de Messias, de Zoon van David beloofd in 2 Sam 7: 13v, op een profeet als Elia voorspeld in Mal 3: 1, of als Mozes (Deut 18: 15), op de dag des Heren, waar profeten als Jesaja (24: 23) van gesproken hebben
  • In apokalyptische kringen verwacht men na een tijd van grote verdrukking de komst van Gods Rijk (Dan 2: 44).
  • Johannes (de Doper) verkondigt dat het Koninkrijk van God zeer nabij is en roept daarom tot bekering op.
  • Jezus neemt de booschap van Johannes de Doper over: Gods rijk staat voor de deur. Maar er is ook een verschil met Johannes: het koninkrijk van God is er ook al.

Het Koninkrijk is nabij (toekomstig)
Jezus verwachtte het aanbreken van Gods heerschappij in de zeer nabije toekomst. Hij zendt zijn discipelen uit om de bevolking daarop voor te bereiden (Mat 10). Paulus en de eerste christenen nemen dat later van hem over (1 Thess 4: 13-18, Rom 13: 11-12).
Het nabije koninkrijk zet het heden onder grote druk. Het is de hoogste tijd om je te bekeren. Nu kan het nog, straks is het te laat. Je bekeren betekent van de brede weg afgaan – die naar het verderf leidt – en de smalle weg op gaan, die ten leven leidt . Het betekent niet alleen maar ‘Heer, Heer’ zeggen, maar doen wat God vraagt, dat maakt je leven vruchtbaar (Mat 7: 13-23).
Het toekomstige Rijk van God is in veel opzichten onze wereld maar dan omgekeerd: het is voor kinderen (Mat 19: 14), voor wie groot is in het dienen (Mat 20: 25-28), voor degenen die tekort komen (Mat 5: 3-6), voor wie hen helpen (Mat 5: 7-10) en de volgelingen van Jezus (Mat 5: 11).
Wanneer het Koninkrijk komt weet niemand, ook Jezus niet. Plotseling is het zover, al zijn er ook tekenen der tijden – een periode van grote verdrukking – die daaraan voorafgaan (Mat 24). Dan komt de Mensenzoon op de wolken van de hemel. Slag hoeft hij niet te leveren. Hij zal enkel recht spreken. De heidenvolken zullen gescheiden worden als schapen en bokken. Criterium is wat ze al dan niet  gedaan hebben voor ‘mijn minste broeders’ (de gelovigen, of de armen in het algemeen > Mat 25: 31-46).

Het koninkrijk is er (present)
Het Koninkrijk van God is niet alleen iets toekomstigs. Het breekt ook door in het heden:

  • Als Johannes de Doper vanuit de gevangenis aan Jezus laat vragen ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ dan wijst hij op wat er in het hier en nu gebeurt:blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.’ (Mat 11:2-6). M.a.w. het koninkrijk is gekomen.
  • Van de zaligsprekingen zegt de eerste dat het Koninkrijk van God is (tegenwoordige tijd) voor de armen, de volgende twee voor wie hongeren en treuren zeggen dat zij zullen (toekomstig) verzadigd worden en lachen.
  • De gelijkenissen van het mosterdzaadje (Mc 4) vertellen van een klein begin in het hier en nu en een grootse oogst in de toekomst.
  • Als Jezus eet met tollenaars en zondaars is dat iets waarin het Koninkrijk van God zich laat zien.
  • De vele genezingen en exorcismen laten zien dat Gods macht in Jezus gekomen is om de heerschappij van de satan te breken (Mc 3: 22-30). Het Koninkrijk van God IS gekomen (Luc 11:20; 17: 21).
  • De volmacht van Jezus blijkt keer op keer: als hij mensen roept, laten zij alles achter om hem te volgen (Mc 1: 16-20). Boze geesten gehoorzamen hem (Mc 1: 21-28). Hij vergeeft zonden (Mc 2: 10) en legt de Torah op een indrukwekkende manier uit (Mat 5: 21-28). Door hem breekt het Koninkrijk van God aan. Deze bijzondere gebeurtenissen worden door zijn tegenstanders niet betwijfeld. Hun kritiek richt zich op Jezus in wie zij niet de kracht van God zien; zij houden hem voor een godslasteraar (Mc 2: 7; 14: 64), iemand die gek is (Mc 3: 21) of een knecht van duivel (Mc 3: 22-30)

Jezus’ rol mbt de komst van het Koninkrijk.
Jezus kondigt het Koninkrijk Gods aan (toekomst) en hij luidt het in (present). Hij is verkondiger en vertegenwoordiger.
Als brenger van Gods nieuwe wereld zal hij zichzelf als Messias of Zoon van David hebben gezien.
Uit de kracht die in hem werkt blijkt dat hij in een bijzondere verhouding tot God staat, die hij Abba – Vader noemde. Het ligt voor de hand dat hij zichzelf als Zoon van God heeft beschouwd.
Naarmate de weerstand tegen hem toeneemt, wordt het voor Jezus duidelijk dat hij moet volhouden en trouw blijven aan God. Hij spreekt meermalen met zijn leerlingen over zijn lijden en dood. Zij hebben daar grote moeite mee. Jezus echter ziet zijn sterven als noodzakelijk voor het definitieve komen van Gods Rijk. In die zin is het een sterven voor anderen.

terug