Uit het onderzoek naar de historische Jezus Uit het onderzoek naar de historische Jezus
Gedurende vele eeuwen was het voor de meeste gelovigen heel eenvoudig: wat de kerk in de 12 artikelen van het geloof leerde over Jezus dat stond ook in de bijbel. In de beleving van de mensen bestond er geen verschil tussen wat de evangeliën over Jezus vertellen en wat de kerk over Jezus belijdt.

Maar als na de Middeleeuwen de Renaissance aanbreekt en men met nieuwe ogen de bijbel gaat bestuderen ontdekt men dat het toch nog niet zo eenvoudig ligt. Vooral vanaf de zgn Verlichting (18-e eeuw) ontdekt men grote verschillen tussen de Jezus van de kerkelijke geloofsleer en de Jezus van de evangeliën:
 

  • In de evangeliën spreekt Jezus maar weinig over zichzelf, en veel over het Koninkrijk van God dat nabij gekomen is. Maar in de belijdenis van de kerk is het precies omgekeerd: daar gaat het voornamelijk over Jezus en niet over het Koninkrijk Gods.
  • In de leer van de kerk gaat het dan ook nog eens voornamelijk over Jezus' dood en opstanding; geen woord over zijn wetstuitleg en gelijkenissen of wonderdaden. De kerk heeft daarin de lijn van Paulus gevolgd die van Jezus - op een enkel woord na - eigenlijk alleen zijn kruisdood en opstanding uit de doden noemt.
  • Jezus sprak over het Koninkrijk van God, maar het liep uit op het christendom en de kerk. Wilde hij wel een nieuwe godsdienst of de kerk stichten?

 

Steeds meer bijbelwetenschappers ondernemen daarom een poging om te achterhalen wie de echte Jezus was en hoe het van de historische Jezus tot de bijbelse Christus van het geloof is gekomen. Ook wel kerkelijke, verkondigde of kerygmatische Christus genoemd.

Daar komt nog iets bij. Vanaf de Verlichting heeft men steeds meer moeite heeft met onmogelijke geachte zaken als de maagdelijke geboorte, de natuurwonderen, genezingswonderen en excorismen, Jezus' opstanding en hemelvaart. Daarom willen heel wat geleerden die liever niet aan Jezus toeschrijven. Dat lukt ze door van deze dingen te zeggen dat ze secundair, van later datum zijn: afkomstig van de jonge kerk. Die zou de overlevering van de woorden, daden en lotgevallen van de echte Jezus in de loop van de jaren hebben uitgebreid met deze wonderlijke zaken. Mat, Mc, Luc en Joh namen vervolgens die tradities op in hun evangeliën. Wat zo secundair is verklaard, kan dan zonder veel verlies als onbelangrijk voor het geloof afgedaan worden.

 

Zo ging men opzoek naar de historische Jezus. Vaak met de beste bedoelingen: om het geloof niet nodeloos moeilijk te maken en het zuiver en bij de tijd te houden. Maar ook razend moeilijk. Want de bronnen die je hebt, dat zijn de 4 evangeliën. En hoe moet je binnen die evangeliën uitmaken wat van de echte Jezus afkomstig is en wat op de latere kerkelijke traditie teruggaat of van de evangelisten afkomstig is? Hoe weet je wat echt van Jezus, en wat van later tijd? Dat veronderstelt dat je al weet wat wel en niet bij de echte Jezus hoort. Maar is dat niet een vooringenomenheid, een vooroordeel? Kom je zo niet in een cirkelredenering terecht waarbij je van te voren als uitgangspunt aanneemt wat je verderop hoopt aan te tonen?

Hier volgen enkele resultaten van onderzoek naar de historische Jezus. Het zal blijken dat er van objectieve wetenschap geen sprake is. Nogal wat geleerden lieten zich leiden door wat ze wenselijk vonden, voor mogelijk hielden of wat politiek correct was.

 

H.S. Reimarus (1790): Jezus zou zichzelf gezien hebben als een politieke Messias, die zijn volk van de Romeinse bezetter wilde bevrijden. Daarin mislukt hij. Zijn laatste woorden waren 'mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?' Mc 15:34. Omdat zijn leerlingen de droom niet wilden opgeven, bedachten zij het verhaal van de opstanding en noemden zij Jezus 'Zoon van God'.
Later zouden andere geleerden op dit spoor verder gaan (R. Eisler 1929; S.G.F. Brandon 1957 en 1967)


D.F. Strauss (1835): meent dat de evangelisten de betekenis van Jezus, een heel bijzonder mens, in allerlei mythologische verhalen hebben verpakt. Voor het geloof doet de historische Jezus er niet toe, het gaat om de eeuwige Christus-idee.

 

E. Renan (1863) schreef een 'Leven van Jezus' waarin hij Jezus voorstelt als een mens van vlees en bloed, een bevlogen prediker van een geloof zonder dogma's. Zijn historische Jezus blijkt allerlei ook emoties te hebben. Daarover vind je in het NT zo goed als niets. Die heeft Renan uit zijn eigen tijd - de Romantiek - en terug gelegd in Jezus.
In latere kunstzinnige uitingen komt Jezus naar voren als een hippie (Jesus Christ Superstar), een mens (The Last Temptation of Christ), een revolutionair (Il Vangelo secundo Mattei van Pasolini).

 

A. Schweitzer (1913) schreef nav dit soort onderzoeken dat iedere geleerde zijn eigen Jezus reconstrueert. Er zijn socialistische, burgerlijke, romantische, revolutionaire enz Jezusbeelden. Zelf heeft hij een ander beeld van Jezus. Volgens Schweitzer leeft Jezus in de verwachting dat het Koninkrijk Gods ieder moment kan aanbreken. De apokalytische Jezus waarschuwt de mensen dat ze zich bekeren moeten. Met dezelfde boodschap stuurt hij zijn discipelen erop uit (Mat 10:23). Als de leerlingen terug komen en het Koninkrijk is uitgebleven, beseft Jezus dat hij zijn leven op het spel moet zetten (Mat 16:21) want bij de messiaanse weeën hoort dat vromen en rechtvaardigen moeten lijden. Dat brengt hem aan het kruis. Zijn dood is een tragische mislukking, omdat het Koninkrijk toch niet gekomen is. Maar Jezus is desondanks wel inspirerend omdat hij op de verwachte toekomst vooruitliep door het Koninkrijk Gods vorm te geven in woorden van vergeving en in helpende gebaren. Schweitzer zelf nam een voorbeeld aan zijn Jezus, verliet zijn comfortabele omgeving en ging in Lambarene (Afrika) als arts zieke mensen helpen.

 

A. von Harnack (1899) beweert precies het tegenovergestelde: de boodschap van Jezus zou zijn dat het Koninkrijk van God onder de mensen gekomen is (Luc 17:21). Het is er en Jezus leert verheven idealen: wij mensen helpen het Koninkrijk groeien. Dat sluit mooi aan bij de tijd van Harnack: eind 19-e eeuw was het vooruitgangsgeloof groot. Maar 'onder u gekomen' kan ook betekenen: is binnen handbereik, zo de NBV21.

 

W. Wrede (1901) meent dat het zgn Messiasgeheim in Mc (niemand mag bekend maken dat Jezus de Messias is) niet op Jezus, maar op de eerste christenen terug gaat. Zij geloven in Jezus Christus, de Zoon van God. Maar zij konden niet begrijpen waarom tijdens Jezus' leven, waarin hij zoveel indrukwekkende dingen deed, de mensen niet tot geloof in Jezus kwamen. Om dat te verklaren bedachten ze het Messiasgeheim en legden ze Jezus de zwijggeboden in de mond. (Inconsequent is dan dat Mc op allerlei plaatsen laat staan dat wel bekend werd dat Jezus de Messias is).

 

R. Bultmann (1926) ging uit van Jezus' mens-zijn. Daarmee vallen direct al zijn maagdelijke geboorte, wonderen, opstanding en hemelvaart af. Dat zou allemaal van de vroege kerk afkomstig zijn. Hetzelfde beweert Bultmann over de teksten waar Jezus zijn lijden en sterven aankondigt. Jezus zou zichzelf ook niet als Messias hebben gezien. Evenmin was hij volgens Bultmann een apokalypticus die mensen bang maakt en waarschuwt voor de tekenen der tijden. Wat dan wel? Jezus ziet zichzelf als profeet van het rijk van God dat komt. Hij roept op tot een beslissende keus, een bekering. Daarin ziet Bultmann de relevantie voor mensen van onze tijd: die moeten ook een kiezen voor wat echt belangrijk is en zo de overgang maken van een oneigenlijk naar een eigenlijk bestaan. De historische Jezus is voor het geloof niet belangrijk vindt Bultmann met een beroep op en tekst van Paulus (2 Kor 5: 16).

 

H.S. Chamberlain (1899) probeert tijdens het opkomend nationalisme aan te tonen dat Jezus wel de Joodse religie aanhing maar niet niet tot het Joodse ras behoorde. In Duitsland liep dit ttv Hitler op een verschrikkelijke manier uit de hand waarbij vele theologen en ook nieuwtestamentici een zeer kwalijke rol speelden. Zo stelde Grundmann dat de boodschap van Jezus zuiver Arisch was.

 

J. Jeremias (1967) meent evenals Bultmann dat een biografie van Jezus op basis van de evangeliën niet mogelijk is. Dat zijn geen levensverhalen, maar korte anecdotes die losjes als kraaltjes aan elkaar geregen zijn, had K.L. Schmidt al eerder aangetoond. Het snoer dat ze verbindt, het kader van het verhaal is secundair. Maar die afzonderlijke episodes brengen ons in veel gevallen wel dichtbij Jezus. Vooral als je die weet terug te vertalen van het Grieks naar het Aramees dat Jezus sprak. Jeremias onderneemt die poging voor oa de instellingswoorden van het Avondmaal, de lijdensaankondigigen en de gelijkenissien. In een paar gevallen is het zelfs niet nodig terug te vertalen, want staat er een Aramees woord in de Griekste teksten, zoals Abba - vader. Maar hoe kun je zeker weten dat deze teksten op Jezus terug gaan?

 

D. Flusser (1968) en andere Joodse geleerden laten zien hoe Jezus vooral een Joodse man was die helemaal past binnen het Jodendom van zijn tijd. Waarschijnlijk maakte hij deel uit van de grote groep mensen die zich bezig hield met de wet en de toepassing daarvan: de Farizeeën. En dan bij de mildere richting daarvan.
De dood van Jezus is vooral aan de Romeinen te wijten: zij hielden Jezus voor een politiek risico en daarom kreeg hij de straf die opstandelingen kregen: het kruis. Hij was dus geen religieus gevaar: dan zou hij een andere straf hebben gekregen: de steniging, zoals andere godslasteraars voor hem. De voorstelling van de evangelisten, die de schuld vooral bij de Joden neerleggen, is dan afkomstig van de kerk. Die had er belang bij de rol van de Romeinen te minimaliseren en het aandeel van de Joden te vergroten.

 

E.P. Sanders (1993) meent dat Jezus zichzelf zag als de laatste profeet van het Koninkrijk Gods dat komende was. Hij was geen radicale hervormer of boeteprofeet als Johannes de Doper. Hij zoekt juist het contact met mensen 'die niet deugen' om ze te vertellen van de liefde van God. Hij stoort zich niet aan reinheidsgeboden en andere regels die dit contact verbieden. Als hij zich kritisch uit over de tempel, leidt dat tot zijn arrestatie en veroordeling. De vraag blijft hoe deze Jezus kon uitgroeien tot de Christus van het geloof.

 

J.D. Crossan (1991) en M.Borg (1994) gaan in het spoor van Sanders verder. Zij menen echter dat Jezus niet een profeet of, een apokalyticus was en evenmin hield hij zich voor Messias. Hij zou een leraar met een alternatieve wijsheid zijn, helemaal gericht op het hier en nu. Het ging hem daarbij om barmhartigheid, niet om reinheid. Daardoor komt Jezus tegenover de religieuze autoriteiten te staan. Deze geleerden baseren zich voor deze opvattingen voor een groot deel op het gnostieke evangelie naar Thomas

Dit is, met dank aan C.J. den Heyer (1996) slechts een kleine selectie van de vele auteurs en de honderden boeken die er verschenen zijn. Elders ga ik tzt in op enkele belangrijke Nederlandstalige ' Jezus-boeken'  van A. van de Beek, H,.M. Kuitert, E. Schillebeeckx, H. Berkhof, C.J. den Heyer en M. de Jonge. (> recensies). Naar aanleiding van dit overzicht komen de volgende vragen op:

  • Wat zijn harde criteria om van een tekst te zeggen of het op Jezus teruggaat, uit de kerkelijke traditie afkomstig is, of door de evangelist zo is geredigeerd?
  • We moeten vooraf vaststellen welke bronnen in aanmerking komen voor een reconstructie van de historische Jezus: in hoeverre horen daar de apokriefe en gnostieke evangeliën bij?
  • Wat zijn de beperkingen die aan een onderzoek met historisch-kritische methoden kleven? Welke dingen krijgen we zo per definitie niet in beeld?
  • Heeft al dit onderzoek wel een paar vrij algemeen geaccepteerde resultaten opgeleverd?
  • Hoe belangrijk is het eigenljk voor het geloof om iets van de historische Jezus te weten?
terug