Van mondelinge naar schriftelijke Overlevering Van mondelinge naar schriftelijke Overlevering

Vraagstelling
In de evangeliën vinden we woorden, daden en lotgevallen van Jezus. Op ons komt dat in eerste instantie over als een journalistiek of historisch verslag van wat er gebeurde. Maar als je eenmaal oog hebt gekregen voor de verschillen tussen de evangeliën, besef je dat het anders ligt. De evangelisten zijn geen journalisten of historici in de moderne zin van het woord. Zij geven niet zo objectief mogelijk, vanaf een neutraal standpunt een verslag van wat er gebeurde. Hoe gingen zij dan wel te werk? En wat gebeurde er met de woorden, daden en gebeurtenissen van Jezus voordat ze in de evangeliën werden opgetekend?


Mondeling
In het begin vond men het niet nodig daar iets van op te schrijven. De eerste christenen leefden immers in het geloof dat op zeer korte termijn het Koninkrijk van God zou aanbreken. Jezus' woorden en daden en lotgevallen behielden ze in herinnering en bij verschillende gelegenheden spraken ze daar weer over, bijv bij hun maaltijden. Het leven gaf meer dan eens aanleiding om op de woorden en daden van Jezus terug te komen.
 

Schriftelijke verzamelingen
Maar als de komst van het Koninkrijk uitblijft en de eerste ooggetuigen wegvallen (Petrus, Jacobus sterven als martelaren +/- 60 nC), verandert dat. Wil men de herinnering aan Jezus veilig stellen, dan moet die opgeschreven worden. Zo onstaan de eerste bouwstenen van de latere evangeliën:

  • een verzameling wonderverhalen (Mc 2: 1  - 3: 6)
  • een verzameling gelijkenissen (Mc 4: 1-34)
  • een toespraak van Jezus over het einde der tijden (Mc 13)
  • de Passio (Mc 14-15) oftewel de geschiedenis van avondmaal, arrestatie, proces, kruisiging en de opstanding
  • een verzameling van uitspraken van Jezus (Q) (zie Twee Bronnen Theorie)
  • zo zijn er nog wel meer verzamelingen denkbaar

Deze bouwstenen zijn overigens nooit zo, los op zichzelf, aangetroffen. Maar er zijn oneffenheden en andere aanwijzingen in de evangeliën die het bestaan van zulke verzamelingen aannemelijk maken.


Samenvoegen
Nog weer later is er iemand die de eerste vier verzamelingen aan elkaar verbindt en 'begin van het evangelie' (Mc 1:1) noemt. Kort daarna zouden twee andere schrijvers dit Mc-evangelie uitbreiden met Q: Mat en Luc. Bovendien blijken deze nog meer van Jezus te kunnen vertellen. Mat nog weer andere dingen dan Luc. Zo zijn de drie synoptische evangeliën ontstaan. De evangelisten zijn dus vooral samenvoegers; hun eigen inbreng vinden we vooral terug in hoe ze de teksten aan elkaar verbonden, dwz de redactie van het evangelie.


Uitdaging
Bij dit alles moeten we goed bedenken, dat in dit proces van mondelinge overlevering, de eerste verzamelingen en de eind-redactie men aan de ene kant zo eerlijk en goed mogelijk de woorden en daden en lotgevallen van Jezus wil doorgeven. Maar aan de andere kant zijn er ook de vragen en problemen in de jonge kerk. Daar zijn de evangelisten mee bekend. Die actuele kwesties vormen ahw een bril waarmee men naar de Jezus-traditie kijkt. Die zienswijze van 'herinneren met het oog op de actualiteit'  bepaalt

  • wat relevant is en dus opgenomen wordt;
  • wat minder van belang is en dus kan blijven liggen (vgl Joh 20: 30 en 21: 24v),
  • hoe zij daarvan zullen vertellen.

Voorbeeld uit onze tijd.
De tweede wereldoorlog was een afschuwelijke periode, die we ons bewust blijven herinneren. We gedenken de slachtoffers en eren allen die hun leven gaven voor de bevrijding. Want dit mag nooit meer gebeuren. Gedenken doen we met groot respect voor het verleden. We zuigen geen verhalen uit de duim; wat we vertellen moet echt stammen uit die tijd. Een voorval, een brief, een dagboek, een getuige, een foto. Er is materiaal in overvloed. We moeten een keus maken. En daarbij laten we ons ook altijd leiden door de vraag 'wat betekent het voor ons nu?'
 

4 mei 2020
Zo haalt koning Willem Alexander het getuigenis van Jules Schelvis aan. Die werd gedeporteerd met vele anderen terwijl honderden omstanders toekeken zonder enige vorm van protest. In dat wegkijken zit de toepassing, de actuele waarde: 'Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is. En: onze vrije, democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen. Want alleen die biedt bescherming tegen willekeur en waanzin' zegt de koning.

De keus voor Jules Schelvis en de selectie van een paar dingen uit het vele dat van hem bekend is, is een subjectieve keus van de koning, maar deze keus is voldoende geworteld in wat (objectief) echt gebeurd is. Het is geen willekeur of fantasie. Omdat het echt gebeurd is, brengt het met zoveel klem de boodschap van 'niet wegkijken' over. Zou 'wegkijken' in 2020 in het geheel geen reden tot zorg zijn, dan had de koning andere dingen uit het leven van Jules Schelvis aangehaald. Want gedenken zonder relevantie voor het hier en nu, dat slaat nergens op.

Toepassing
Deze vergelijking gaat net als elke andere maar ten dele op omdat er ook verschillen zijin tussen het gedenken van de oorlog en het herinneren van Jezus. De jonge kerk gedenkt niet een dode Jezus, maar de levende Heer. Ze ervaart de heilzame invloed van zijn woorden, daden en lotgevallen. Ze beleeft het als was Hij er zelf bij in de Geest. Ze vereert en aanbidt Hem. Hij is hun Heer en God. Ze verwacht alles van Hem. Dat is bij de dodenherdenking van 4 mei anders.
Maar dit is een overeenkomst: in beide gevallen wil men het verleden zo presenteren dat het relevant is voor het heden en de toekomst.

 

Veranderingen
Als we laag voor laag terug gaan - van redactie, naar verzamelaars, naar de historische Jezus -  welke veranderingen treffen we dan aan?

De bovenste of jongste laag is die van de evangelisten. Zij zijn vooral verantwoordelijk voor de verbindende gedeeltes waarmee zij 'losse' uitspraken en voorvallen, en verzamelingen aan elkaar rijgen. In dat redactionele werk zetten zij eigen accenten. Zo presenteert bv Matheüs Jezus als de beloofde Messias voor Israël. Dat doet hij door vele citaten uit het OT aan te halen, telkens ingeleid met 'dit alles is geschied opdat vervuld zou worden ...' (Mat 1: 22; 2: 18 enz). Van elke evangelist zijn theologische tendenzen vast te stellen.


Gaan we verder terug, dan komen we bij de verzamelaars. Die hebben de woorden van Jezus, en de verhalen over hem van het Aramees in het Grieks vertaald. Veel verschillen tussen de evangeliën zijn daaruit te verklaren.
Dat leidde soms tot aanpassingen. Lucas (12: 28) bv heeft de indeling van de nacht in drie wakes zo gelaten, maar in Mc (13: 5) is die aangepast aan de indeling in vier wakes die in de in de Grieks-Romeinse wereld gebruikelijk is.

De volgende verandering
is minder cosmetisch: Jezus' gelijkenissen krijgen soms een ander publiek. Vergelijk bv Luc 15: 3-7 (gesproken tot de Farizeeën en Schriftgeleerden) met Mat 18: 1. 12-14 (tot de leerlingen).

Ingrijpender is het volgende. Jezus' woorden en gelijkenissen waren gesproken in de verwachting dat de komst van Gods rijk zeer nabij was. Het kon elk moment aanbreken. Omdat het er maar niet van kwam, verdwijnt echter het gevoel voor de zeer nabije crisis bij de gelovigen. En dat heeft gevolgen voor de gelijkenissen:

  • het worden op den duur vermaningen voor het alledaagse leven van de gelovige. Vergelijk bv Mat 5: 25v met Luc 12; 58v.
  • andere gelijkenissen worden gewijzigd in aanwijzingen voor de leiders van de jonge kerk, of om de zendingsopdracht te benadrukken. Vergelijk bv Mat 22:1-13 met Luc 14: 15-21a. Luc voegt 21b en 22 toe.
  • Soms wordt een gelijkenis zo verteld dat allerlei onderdelen een andere betekenis krijgen (allegorese). Bv Mat 22: de eerste knechten zijn de oudtestamentische profeten, de volgende knechten staan voor de zendelingen van de kerk enz.
  • Soms vinden we toespelingen op de verwoesting van Jeruzalem in 70 nC., bv Mat 22: 7.


De oudste laag zijn de woorden, daden en lotgevallen van de historische Jezus. Daar kunnen we alleen bij komen door de huidige Griekse teksten terug te vertalen naar het Aramees. Een uitzondering vormen een paar Aramese woorden in de evangeliën:
Abba - Vader (Mc 14: 36) ; Talitha Koem - Meisje, sta op (Mc 5: 41); Effatha  word geopend (Mc 7: 34); Raka - leeghoofd (Mat 5: 22); Mammon - geld (Mat 6: 24);  Eli, Eli lema sabachhana - Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? (Mc 15: 34 en Mat 27: 46); Raboeni - Meester (Joh 20: 16). Het ligt niet voor de hand dat deze woorden van de latere traditie afkomstig zijn. Waarom zouden de Grieks sprekende kerk of evangelisten een paar Aramese woorden aan het evangelie toevoegen? Het meest waarschijnlijk is, dat dit Aramees werkelijk op Jezus terug gaat, muv Rabboeni - dat werd uitgesproken door Maria.
(Maranahtha - Heer, kom toch. staat niet in de evangelien, maar in 1 Kor 6 en gaat eveneens op de oergemeente terug)  (Halleluja - Looft de Heer en Hosanna - Help toch is geen Aramees, maar Hebreeuws)


Johannes ging op een zeer eigen manier met de Jezus-traditie om. Een opvallend verschijnsel: de wonderen zijn bij hem nog indrukwekkender dan bij Mat, Mc en Luc. Bv. de opwekking van Lazarus die al 3 dagen begraven was (Joh 11). Het draait bij Johannes veel meer dan bij de synoptici om de persoon Jezus. Bij het verhaal van de tempelreiniging komt dan ook bij Johannes de nadruk te liggen op Jezus die ahw de nieuwe tempel is. Bij de andere evangeliën gaat het om een reformatie van de bestaande tempel.
 

terug