5.2 Het mechanische Wereldbeeld
5.2 Het mechanische Wereldbeeld
Materialistisch
Het mechanische wereldbeeld heet ook wel materialistisch, en dat niet in de zin van ‘gehecht aan geld en bezit’, maar in tegenstelling tot idealistisch. Het uitgangspunt is, dat alles, ook het denken, waarden en normen, kunst, gedrag, geloof, hoop liefde, zingeving enz is te herleiden tot materiële oorzaken. Er is niet een ideële, geestelijke wereld waar het ware, goede en schone bestaan, evenmin is er doelgerichtheid of bestemming. Dat blijkt bv uit het werk van de volgende geleerden.
Biologie
Meerdere onderzoekers in de 19-e eeuw houden zich bezig met de vraag wat de oorsprong van het leven is en wat het principe is achter de soorten die uitsterven (bekend van fossielen) en soorten die met succes weten te overleven. De bekendste is Charles Darwin (1808 – 1882) die met de evolutie-theorie komt. Zijn theorie betekent opnieuw een Copernicaanse omwenteling omdat die zo afwijkt van de traditionele visie gebaseerd op de bijbelse scheppingsverhalen in Gen 1 en 2:
- het leven is miljoenen jaren geleden ontstaan,
- uit eenvoudige levensvormen hebben zich complexere ontwikkeld,
- het leidende principe daarachter is de natuurlijke selectie.
Filosofie
Vele filosofen van de 17-e eeuw beschouwden het dier als een machine die automatisch reageert op prikkels. Volgens de meesten was de mens, qua lichaam dat ook, maar maakten ze een uitzondering voor zijn ziel of geest, verstand of wil. Door zijn wil kan een mens het lichaam sturen en is hij niet de slaaf van zijn prikkels. (Descartes)
Anderen meenden echter dat de mens volledig een machine is, zonder ziel of vrije wil, zo bv Hobbes (1588-1679) en De Lamettrie (1709-1751).
Karl Marx (1818 – 1883) verklaart de geschiedenis niet als een ideeëngeschiedenis, dwz denkbeelden, opvattingen, overtuigingen die elkaar bestrijden en afwisselen. Volgens hem zijn de werkelijke factoren materialistisch: arbeid, kapitaal, produktiemiddelen, technologie bepalen de loop van de geschiedenis die een klassenstrijd is.
Ruimte voor God?
Newton zag in de natuurwetten en de bewegingen van de planeten een grote steun voor zijn geloof aan God als eerste oorzaak van al wat is. Ruimte en tijd bestaan binnen God die alomtegenwoordig is. Maar als de natuur zich volgens wiskundige natuurwetten gedraagt, is er eigenlijk geen rol voor God als Onderhouder van de schepping meer. Zover wilde Newton niet gaan: volgens hem zijn er af en toe storingen en onregelmatigheden in de natuur en daar heeft God de taak om die te voorkomen of te herstellen.
Velen dachten daar anders over en meenden dat God de wereld als een uurwerk heeft gemaakt en in werking gezet. Hij hoeft nu niets meer te doen, het universum draait helemaal op zichzelf. God is niet meer dan een ‘deus otiosus’, een niet-actieve God. Dat is het standpunt van het Deïsme waartoe vele christenen overgingen. Hun uitgangspunt is dus de natuurlijke theologie: wat ieder mens van God kan weten, als hij zijn verstand gebruikt en zich richt op de natuur (Gods algemene openbaring).
Anderen trokken de uiterste consequentie en geloofden niet langer dat er zoiets is als een goddelijk wezen: de eerste atheïsten in de moderne zin van het woord Atheïsme.
Maar er is ook een andere opstelling mogelijk. De eerder genoemde Pascal meende op grond van een mystieke ervaring (23 nov 1654) dat de God van Abraham, Izaäk en Jakob een totaal andere is dan de God van de filosofen. Hij breekt dus met de natuurlijke theologie om in te zetten bij de bijzondere openbaring: in de bijbel en door het geloof leren we God kennen. Er zijn meer theologen die de natuurlijke theologie afwijzen. In Nederland de ethische theologie (Ch. de la Saussaye, Gunning, Noordmans, Miskotte) en de ‘zgn Amsterdamse school’ (Breukelman)
Christenen die al deze ontwikkelingen verontrustend vonden elkaar in het Fundamentalisme (1878) dat de traditionele geloofsartikelen bleef benadrukken en verdedigen.
Realistisch wereldbeeld
De mechanische natuurkunde domineert de 18-e en 19-e eeuw. Op de drempel naar de 20-ste eeuw zijn er zelfs geleerden die menen dat er binnenkort niet veel meer te ontdekken zal zijn: de natuurkunde is bijna rond. Maar dan zijn er toch er een paar verrassende ontdekkingen: röntgenstralen, radioactiviteit, het elektron. Begin twintigste eeuw blijken Newtons wetten toch niet alles te kunnen verklaren: het hele kleine (kleiner dan atomen) en het hele grote (bv de banen van Mercurius). Iets is soms een deeltje (massa), dan weer een golf (energie). Iets kan hier en ook daar zijn op hetzelfde moment. Om deze dingen heet het mechanische wereldbeeld ook wel realistisch: de dingen zijn nog gewoon wat ze zijn itt tot het spookachtige van het nieuwe wereldbeeld dat vanaf 1905 (Einstein) begint door te breken.
Klassiek wereldbeeld
Het mechanische wereldbeeld heet ook wel het klassieke wereldbeeld, waarbij klassiek bedoeld is in de betekenis van klassiek, de standaard. Bewust of onbewust, velen leven er vandaag de dag mee. Op middelbare scholen krijgt iedereen het ingeprent. Niet altijd wordt het materialisme en determinisme van dit wereldbeeld benadrukt, maar het zijn wel die aspecten die gemakkelijk blijven hangen en vervolgens de religieuze ervaring blokkeren. Ondertussen is in de twintigste eeuw gebleken dat het mechanische wereldbeeld niet zo gesloten is als gedacht. Alles is relatief. De werkelijkheid gedraagt zich voor een belangrijk deel juist niet deterministisch. Materie blijkt gevoelig voor iets geestelijks als waarneming. Zo is er nog veel meer, zie relatieve wereldbeeld (1) en relatieve wereldbeeld (2).
|