Bronswijk Bronswijk

A. C. Bronswijk, Het Kruis
biografie van een symbool
Utrecht 2024


Auteur
Bronswijk is emeritus predikant en schrijver. Hij publiceerde oa over christelijke kunst, symbolen en het belang van het visuele voor geloof en liturgie. Recent verscheen van zijn hand ‘Het kruis’. Daarin gaat hij na hoe het kruis als symbool van het christelijk geloof door de eeuwen heen is vormgegeven. Vandaar de ondertitel ‘biografie van een symbool’.

Inhoud
Wat het boek zo interessant maakt, is dat het meer is dan een opsomming van kruisen. Door de eeuwen heen blijkt er nogal wat te veranderen in de symboliek van het kruis. Bronswijk weet dat te verbinden met de theologische opvattingen over de betekenis van Jezus' lijden en dood en het beeldverbod. Methodisch legt hij deze benadering uit op p. 13v waar hij schrijft over de relatie geleerd geloof, geleefd geloof en verbeeld geloof.

Het voert te ver om het boek in een samenvatting weer te geven, maar het volgende geeft een goede indruk.
Het kruis was een vreselijk middel om iemand te executeren. Jezus was als een misdadiger daaraan gedood. Dat was geen reclame voor het geloof. De eerste drie eeuwen kon de christelijke minderheid daar niet een publiek symbool van maken. Ze konden het kruis wel heimelijk, in eigen kring gebruiken, bv door een kruisje te slaan. Als het kruis werd afgebeeld, dan was het zonder Jezus-figuur.

In 313 maakt keizer Constantijn het christelijk geloof tot religio licita – toegestane godsdienst. Zijn moeder Helena laat in Jeruzalem opgravingen verrichten, vindt (326 nC) graf en kruis waaraan Jezus was gedood, de spijkers, de titulus1, de doornenkroon enz. Ze laat op die plaats een kerk bouwen: de huidige ‘heilige graf kerk’. Bronswijk beoordeelt de vele verhalen en legenden die hierover de ronde doen.
Pelgrimages naar Jeruzalem komen op gang. En tal van relieken komen in de kerken van alle grote plaatsen van Europa terecht. Droog noteert de auteur '...dat er diverse lijkwades van Jezus werden vereerd, ontelbare nagels van het kruis in omloop waren, minstens achttien lichamen van de twaalf apostelen en vier hoofden van Johannes de Doper...'(142). Het doet nu humoristisch aan, maar hij peilt ook het belang dat de gelovigen aan deze dingen hechtten: door te zien krijgen ze deel aan het goddelijke.

Opmerkelijk is, dat tot ongeveer het jaar 800 in heel Europa Jezus die met kruis wordt afgebeeld de triomferende, goddelijke Christus is; niet een lijdende of een gestorven Christus. In de Oosterse kerken die hun centrum in Constantinopel hadden is dat nog altijd zo. De inzet van het Oosterse geloof is optimistisch en gericht op het herstel van de wereld, de vergoddelijking van de mens. Omdat Christus de duivel heeft verslagen door een list (zijn dood is een losgeld), zijn die dingen mogelijk. Christus Victor.

In de Westerse kerken, met het centrum in Rome, veranderde dat. Daar kwam geleidelijk aan steeds meer de nadruk te liggen op schuld en falen van mensen. Anselmus zou die gedachte uitwerken tot de leer, dat God in zijn eer is aangetast. En dat dat alleen maar goed kon komen door genoegdoening (satisfactie) door het lijden en de dood van Jezus aan het kruis. De fixatie op Jezus, de man van smarten, de wonden in handen en voeten en zij, het bloed enz leverde vele afbeeldingen en crucifixen (de oudst bekende 965 nC, Keulen) op van de lijdende of gestorven Christus. Het leidde tot een geloof dat niet meer optimistisch was; het maakte veel mensen vooral heel bang.

De verschillen in visie op Jezus (overwinnend <> verzoenend) en afbeeldingen van Hem (goddelijk op icoon <> menselijk op realistisch schilderij) liepen in 1054 uit op een breuk tussen Oost en West, tussen de Griekse en Latijnse kerk.
De kerk in West Europa was echter zelf ook verdeeld tav de beelden en de daarbij behorende vroomheid. De spanningen komen tot een ontlading in de Reformatie die de beelden uit de kerk verwijdert. Sindsdien hebben protestantse kerken een kaal interieur (hooguit een leeg kruis). Er is weinig of niets te zien: de bijbel, het woord, de prediking moeten het doen. Dat vraagt nogal wat van de kerkganger: concentratie en als de preek niet beeldend is, een flink abstractievermogen om je er wat bij te kunnen voorstellen.
In de Rooms Katholieke Kerk volgt een ‘contra reformatie’ die de artistieke vrijheid van de kunstenaars enigszins inperkt.
Zowel Reformatie als Contra Reformatie keren niet terug naar de optimistische Christus Victor theologie. Beiden blijven de leer van Anselmus en de leer van de voldoening centraal stellen.

Vanaf de Renaissance ontwikkelt de kunst zich ook zelfstandig, buiten het instituut kerk. Er is voortaan alle ruimte voor andere onderwerpen dan bijbelse taferelen en voor nieuwe vormen. Als het kruis van Jezus in de niet-kerkelijke kunst nog wordt verbeeld, is het niet meer om de kerkelijke geloofsleer te verbeelden, maar om uiting te geven aan vragen en gevoelens van de schilder. Bronswijk noemt oa Gauguin (19- eeuw) en Bacon (20-ste eeuw).

Het laatste hoofdstuk betreft het kruis zoals dat voor anderen (Joden, Moslims, gekoloniseerde volken) symbool is geworden van Jodenhaat, kruistochten en onderdrukking. De laatste afbeelding is een hongerdoek van J.R. Chery (Haïti, 1982). Daarop is een zwarte Christus te zien, hangend aan een voedzame levensboom. Een hoopvolle, optimistische boodschap meent Bronswijk: ‘De mens die herboren wordt tot de ‘ware mens’ en beeld van God en zo geïnspireerd vrucht (draagt?) voor maatschappij, natuur en medemens – dankzij het kruis, universeel symbool en levensboom.’ (221)

Waardering
Bronswijk schrijft toegankelijk. De tekeningen en kleurenfoto’s zijn goed gekozen. Het is al met al een rijk boek geworden, dat veel, heel veel informatie bij elkaar brengt. Hij weet het helder te presenteren en goed te duiden. Het is tegelijk ook een pleidooi om de bijbelse boodschap veel meer visueel te presenteren en om terug te keren naar de blijmoedige Christus Victor opvattingen van de klassieke kerk.


----

1 het bordje met de beschuldiging – Jezus de Nazarener, de koning der Joden
terug