Samaritanen
Samaritanen
Er is nog steeds een kleine religieuze groep op de westelijke Jordaanover van Palestina die zich Samaritanen noemt. Vooral bij Nabloes, dat vroeger Sichem heette. Ze beschouwen zich als een legitieme voortzetting van het Joodse volk. Hun heilige boek is de Torah aangevuld met het boek Jozua. Ze zien uit naar de komst van een Mozes-achtige Messias (de Ta'eb) zoals in Deut 18 is beloofd.
Geschiedenis
Hun wortels gaan terug tot in de tijd van het Oude Testament. In het midden van het land, ten Westen van de Jordaan, zijn de stammen Efraïm en Manasse neergestreken. Zij noemen zichzelf op een gegeven moment Sjomeriem (hoeders of bewaarders, nl van de Torah) en hun land Samaria.
Als (722 vC) hun streek met de andere noordelijke stammen door de Assyriërs wordt ingenomen, wordt een groot deel van de bevolking gedeporteerd. Door te assimileren zijn ze als groep spoorloos verdwenen.
Mensen uit andere landen gaan dan in het ontvolkte noorden van Israël wonen en vermengen zich met de achtergebleven bevolking.
Als later (587 vC) het Zuidrijk met de stammen Juda en Benjamin de zelfstandigheid aan Babel verliest, wordt ook daarvandaan een groot deel van de bevolking gedeporteerd. Maar anders dan de noordelijke stammen weten zij hun identiteit in den vreemde te bewaren. Zij vermengen zich dus niet of veel minder dan de stammen van het Noorden met de omringende volken.
Wanneer (537 vC) de Perzen de macht in het Midden Oosten overnemen, krijgen de ballingen uit het Zuidrijk toestemming om terug naar Juda en Jeruzalem te gaan en stad en tempel te herbouwen. Wanneer ze daarmee een begin maken, biedt de gemengde bevolking van Samaria hun hulp aan, maar die wordt geweigerd (Ezra 4: 1 - 5).
Mogelijk heeft de weigering te maken met de niet-zuivere bloedlijnen van de Samaritanen. Dat is ttv Ezra en Nehemia een belangrijk thema. Door zich niet te vermengen met de andere volken, hadden de ballingen in Babel hun identiteit weten te behouden. Waar het toch tot een gemengd huwelijk was gekomen, moest de Joodse man zelfs zijn niet-Joodse vrouw en kinderen terug sturen (Ezra 9 en 10) . Samenwerking met de Samaritanen zou eveneens tot een verzwakking van het Joods eigene kunnen leiden.
De weigering van Ezra leidde tot een breuk. De Samaritanen willen nu zelf een tempel bouwen, op de berg Gerizim bij Sichem. Die berg had al een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Israel (Deut 11: 29 en 27: 12). Onder de Perzische stadhouder Sanballat III krijgen ze daar toestemming voor, zo vertelt Josefus (Antiquitates 11, 321 - 324) al vragen historici zich af of hij op dit punt wel goed geïnformeerd is. Hoe dan ook, de tempel werd niet erkend door de bewoners van de rest van Israel. Zij vonden dat Jeruzalem het godsdienstig centrum moest zijn.
In 167 vC wordt de Samaritaanse tempel ontwijd door Antiochus IV. Evenals in de tempel van Jeruzalem kwam er een beeld van Zeus in te staan en werden er varkens geofferd. Dit leidt tot de opstand van de Makkabeeën. Die slagen er in de tempel in Jeruzalem te herstellen (164 vC). Later zal de Makkabese priester-koning Johannes Hyrcanus de tempel op de Gerizim met de grond gelijk maken (128 vC).
Ten tijde van Jezus en het NT
In de eerste eeuw nC zijn de verhoudingen tussen de bewoners van Samaria en de andere delen van het land (Galilea en Judea) ronduit vijandig. De Samaritanen voelden zich tweederangsburgers en zo werden ze ook behandeld.
- In Joh 8: 48 wordt Jezus door zijn vijanden voor Samaritaan uitgemaakt, kennelijk is dat een scheldwoord dat op één lijn staat met 'gek' of 'bezeten'.
- Een pelgrim uit Galilea ging op zijn reis naar Jeruzalem niet door Samaria, maar stak de Jordaan twee keer over, in het Noorden bij Enon en Salim, en in het Zuiden bij Jericho. Zo kon hij Samaria letterlijk en figuurlijk links laten liggen.
Mat en Mc
Dat vertelt Mattheüs ook over Jezus (Mat 19: 1). Jezus reist langs de oostkant van de rivier, door het overjordaanse om bij Jericho weer de Jordaan over (Mat 20: 29) te steken en op te gaan naar het hoger gelegen Jeruzalem. In Mat 10: 5 geeft hij zijn discipelen de raad om niet door Samaria te reizen en noemt het in één adem met heidenen.
Bij Marcus vinden we iets vergelijkbaars: Mc 10: 1 (overjordaanse), Mc 10: 46 (Jericho)
Luc en Hnd
Lucas heeft van 9: 51 tot 19: 27 het bericht van Jezus' reis naar Jeruzalem. Het is niet goed duidelijk welke route daarbij hoort. De aanduidingen zijn te spaarzaam om dat vast te kunnen stellen.
De Samaritanen komen er in dit evangelie goed af.
- Als Jezus door Samaria wil reizen, is hij in een of ander dorpje niet welkom vertelt Luc 9: 52-56. Jezus reist vervolgens door naar een ander dorp waar hij wel welkom is.
- In de gelijkenis (Luc 10: 25 - 37) van de barmhartige Samaritaan is deze de voorbeeldige figuur itt priester en Leviet.
- In Luc 17: 11 - 19 geneest Jezus tien melaatsen, slechts één komt terug om Jezus te danken en God te eren. Dat was een Samaritaan, merkt Lucas op. De andere negen kennelijk niet.
- Luc 17: 11 zegt dat Jezus weliswaar niet door Samaria reisde als hij naar Jeruzalem gaat, maar wel door de grensstreek.
Mogelijk stelt Luc de verhouding Jezus - Samaritanen vrij gunstig voor, om de lezer erop voor te bereiden dat het evangelie via Judea en Samaria de uiteinden van de aarde zal bereiken (Hnd 1: 8). In Hnd 8 doet het evangelie Samaria aan.
Johannes
Bij Johannes is Samaria het decor voor het gesprek met de Samaritaanse vrouw (Joh 4). Het gevoel tweederangs burger te zijn laat ze duidelijk merken ‘Hoe kunt U, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om, verduidelijkt de evangelist nog (Joh 4: 9). Jezus doorbreekt haar verwachtingspatroon. Op het eind is zij en een deel van haar dorpsgenoten tot geloof gekomen (Joh 4: 39).
|