Schweitzer Schweitzer

We voelen allemaal dat het leven verandert. Vroeger was je kind, dan volwassene en tenslotte oudere. De grenzen waren vrij duidelijk: zo rond een jaar of 18 was je kind af en begon je volwassen leven, dat liep door tot je 65-ste. Met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd begon je derde levensfase. Op die overzichtelijke indeling stemde de kerk (en andere instituten) haar activiteiten af: de kinder- (clubwerk) en jeugtijd werd afgesloten met belijdeniscatechisatie, als volwassene werd je in de kerk verwacht, op de mannen/vrouwenvereniging, in de kerkenraad. Als oudere werd je verzorgd met bezoek en medeleven.

Die heldere indeling is nu niet meer mogelijk: er zijn levensfasen bij gekomen, bijv. de jaren 18-25 (post-adoloscentie) en bijv. de fase tussen volwassenheid en ouderdom: de jaren dat je als vitale oudere niet meer naar je werk hoeft (de derde leeftijd).

Als het enkel ging om een paar extra levensfasen zou er niet zoveel aan de hand zijn. Maar het gaat om meer. De levensfasen zelf verschieten van kleur. Zo blijkt de traditionele kindertijd grondig veranderd te zijn. Werden de eerste jaren vroeger (moderne tijd) gezien als een periode waarin het kind zichzelf ontwikkelt in de veilige omgeving van een gezin, nu is duidelijk dat dit maar voor weinig kinderen is weggelegd: een kind groeit veel minder thuis op dan voorheen: het gaat naar de creche en al heel jong naar de basisschool. Wanneer ouders uit elkaar gaan en een nieuwe relatie beginnen, heeft het meerdere ouders. Of je dat nu leuk vindt of niet, dat is de nieuwe (post-moderne) context waarin kinderen opgroeien. Dan ligt het niet voor de hand dat in de opvoeding thuis, het onderwijs op school alles bij het oude blijft. In de kerk wel?

Of neem de visie op de ouderdom. Tot voor kort (modern) werd de oudere voorzien als iemand die vanwege toenemende gebreken steeds meer verzorging nodig heeft. De kerk speelde met het ouderenwerk daarop in. Wie tegenwoordig (post-modern) stopt met werken is vaak nog lang geen 65, is vitaal, heeft wat te besteden en zit vol plannen om die dingen te doen, waar hij of zij nog niet eerder aan toe kwam. Hij of zij heeft veel minder de behoefte aan ondersteuning en verzorging. Zo zijn er ingrijpende verschuivingen waar te nemen in elke levensfase.

De schrijver, hoogleraar godsdienstpedagogiek aan de Universiteit van Tübingen, brengt deze ingrijpende veranderingen helder in beeld. Een paar van zijn conclusies: de moderne tijd (18-20-ste eeuw) is inderdaad voorbij; we leven nu in een post-moderne tijd. Als kerk staan we opnieuw voor de uitdaging om de rijkdom van het geloof aan te bieden. Niet aan denkbeeldige mensen van vroeger, maar aan de mensen van nu. Dat betekent meer dan voorheen elke levensfase serieus nemen en daarop aansluiten. Voor het jeugdwerk van de kerk bijv. betekent dit dat het veel minder op geloof en godsdienst gericht moet zijn, want “daardoor wordt het grotere verband met het individuele leven en de werkelijkheid van de jongeren verwaarloosd.”(99).

Een prikkelend en stimulerend boek. Het helpt mij m’n eigen levensgevoel als volwassene beter en dat van mijn kinderen beter te verstaan. Een aanrader voor alle beleidsmakers in het kerkewerk. Wellicht meer geschikt voor gezamenlijke lezing en bespreking (leerhuis?) dan om in je eentje zelf te lezen.

Kerkbode +/- 2009

terug